Kennismaken met de biljartsport
Voor de KNBB heeft Ben Duivenvoorde een e-boekje geupdate met alle ins en outs van het biljartspel. Het boekwerkje richt zich op de beginnende KNBB-biljarter maar is natuurlijk ook geschikt voor de beginnende recreatieve biljarter.
Het boekje vindt u hier
Onderwerpen die aan bod komen zijn:
- Het materiaal
- het biljart
- speelvlak
- acquits
- diamonds
- De ballen
- De keu
- Houding en keuvoering
- Houding van het lichaam
- De achterhand
- De voorhand
- De handzetting op de lijst van het biljart
- Het effect
- de hoogte-effecten
- de zij-effecten
Verder staan in het boekje o.a. spelregels en oefeningen
Spelsoorten
We leggen hieronder de verschillende spelsoorten uit.
Bron: o.a. Handboek Arbitrage 2011 K.N.B.B.
Libre
Bron: Handboek Arbitrage 2011
Zoals de benaming al aangeeft, bestaan er in deze spelsoort nagenoeg geen belemmeringen om te scoren. Zo was het althans in het begin van de biljartsport.
Naarmate de spelers deze spelsoort beter gingen beheersen en derhalve de vaardigheid kregen de aanspeelballen in de hoek te klemmen, werd er bijna ononderbroken gescoord. Dat was het tijdstip om in de hoeken verboden zones te tekenen.
De grootte van deze verboden zones is afhankelijk van de maat van de tafel en de klasse waarin de spelers uitkomen.
Komen, bij de spelsoort libre, de aanspeelballen in de verboden zone tot stilstand, dan annonceert de arbiter “entrée” en mag de speler nog één carambole maken, zonder dat een van de aanspeelballen de verboden zone verlaat.
Na deze carambole annonceert de arbiter dedans. Om een volgende, geldige carambole te maken, moet een van de aanspeelballen de verboden zone verlaten. Gebeurt dit niet, dan wordt de speler afgeteld wegens de fout “resté dedans.
De beide aanspeelballen mogen wel onmiddellijk in de verboden zone terugkeren.
Het begrip “verboden zone” is hier wel relatief, daar de speler in de zone wel degelijk kan caramboleren, mits hij zich aan de beperkingen houdt.
Zodra in de spelsoort libre één van de ballen uitspringt, moet deze door de arbiter worden schoongemaakt, waarna hij alle ballen in de beginpositie plaatst. De speelbal wordt daarbij op het rechter of het linkeracquit geplaatst. Denk er wel aan dat de spelers wisselen en dat de juiste bal op het rechter- of linkeracquit wordt geplaatst.
Zodra in de spelsoort libre de speelbal “vast” ligt aan een van beide aanspeelballen, heeft de speler de keuze uit drie mogelijkheden:
- alle ballen in de beginpositie laten plaatsen;
- het spelen vanaf de “niet vast” liggende bal of via een of meer banden waartegen de bal niet vast ligt;
- het “los” spelen d.m.v. een kopstoot (piqué of massé).
In de spelsoort libre wordt in de overgangs- en de topklasse gespeeld met grote hoeken zoals hiernaast, in tekening 4, staat afgebeeld.
In de Topklasse van deze spelsoort op de kleine tafel en in alle klassen op de grote tafel hebben de spelers bij “vast” liggende ballen geen keuze. Zij moeten dan altijd vanaf de beginstoot verder spelen.
Begaafde en sterke “libre spelers” zijn in staat de ballen dicht bij de band te verzamelen en deze compacte positie langdurig te handhaven, zodat het scoren bijna eindeloos kan duren.
De serie die uit deze specifieke positie ontstaat wordt “serie Américain” genoemd.
Hierbij lopen de spelers als het ware al carambolerend tegen de band om het biljart heen. In de hoeken stuiten zij dan op moeilijkheden i.v.m. de verboden zones. Door de ballen tijdig in een juiste positie te dwingen, het z.g. “keren”, weten zij ook deze problemen kundig het hoofd te bieden, en kunnen zij verder met scoren.
De serie Américain vereist een grote mate van evenwichtigheid en concentratie. Het lijkt zo eenvoudig, maar dat is het absoluut niet. Voor de arbiter is het van het grootste belang om zo dicht mogelijk bij het biljart en de positie van de ballen te staan. Hij kan op deze manier feilloos de vele “ragfijne” stootjes beoordelen.
Bandstoten
In tegenstelling tot het libre wordt de spelsoort bandstoten zonder “verboden zones” gespeeld.
De naam “bandstoten” is tevens de verklaring voor wat met deze spelsoort wordt beoogd: in deze spelsoort is een carambole namelijk pas geldig, nadat de speelbal ten minste één band heeft geraakt vóórdat die speelbal de derde bal raakt. Het raken van die band kan dus geschieden op elk moment vóór of na het raken van de tweede bal, mits dat raken maar gebeurt vóór het raken van de derde bal. We merken hierbij dus op dat de derde bal pas geraakt mag worden, nadat de band is geraakt. Dit betekent dat het gelijktijdig raken van die band en de derde bal in strijd is met het reglement en dus ook geen carambole oplevert.
Bandstoten is op het driebanden na de moeilijkste spelsoort in onze sport. Teneinde het bandspel goed en sterk te spelen zal de tactiek van een goede bandspeler er op zijn gericht de ballen te verzamelen. Hij zal in ieder geval proberen een positie aan één van de banden te realiseren, want dáár kan hij een serie scoren. De “ideale” positie bij het bandstoten is “omgekeerd” ten opzichte van die bij de serie Américain. In die specifieke positie kan de speler met vele “losse band” stootjes en fijne snijstootjes hoge series scoren, omdat hij zodoende de positie van de ballen “compact” houdt. Bandstoten is dus wel degelijk een seriespel !!
Indien bij de spelsoort bandstoten een of meerdere ballen uitspringen, dan dient de arbiter – net als bij het libre – de uitgesprongen ballen schoon te maken en alle ballen in de beginpositie te plaatsen. Denk er aan dat er van speler wordt gewisseld.
Indien in deze spelsoort de speelbal “vast” ligt tegen een van de aanspeelballen, heeft de speler de keus uit de volgende drie mogelijkheden:
- Het laten plaatsen van alle ballen in de beginpositie;
- Het spelen van een niet-vastliggende bal of via een of meerdere banden waartegen de speelbal niet vastligt;
- Het los spelen van de speelbal d.m.v. een kopstoot (piqué of massé).
De annonce “vast aan band” zal bij deze spelsoort veel meer voorkomen dan bij het libre of het kaderspel. De speler zal na deze annonce niet meer via die band kunnen afstoten, daar hij in dat geval zal worden afgeteld wegens biljardé.
Driebanden
Het driebandenspel kan, evenals bij het librespel, zowel op de grote als op de kleine tafel worden gespeeld.
Evenals bij het bandstoten ontbreken bij het driebanden de lijnen op het speelvlak.
Bij het driebanden is een carambole pas geldig nadat de speelbal ten minste drie banden heeft geraakt vóórdat die bal de derde bal raakt. Het mag uiteraard ook driemaal dezelfde band zijn. Het raken van de banden mag dus geschieden op elk moment vóór of na het raken van de tweede bal, mits dat raken maar gebeurt vóór het raken van de derde bal.
Ook hier geldt dus dat het gelijktijdig raken van de band en bal drie in strijd is met de reglementen en dus geen geldige carambole oplevert.
Ligt de speelbal vast aan één of meerdere ballen, dan kan de speler kiezen uit de volgende mogelijkheden:
- Het spelen vanaf de niet vast liggende bal of een of meer banden waartegen de speelbal niet vast ligt;
- Het los spelen van de speelbal d.m.v. een kopstoot (piqué of massé);
- Het op de acquits laten plaatsen van alléén de speelbal en de daaraan vastliggende bal, eventueel de beide andere ballen, indien deze beide tegen de speelbal vast liggen en wel als volgt:
- De rode bal op het boven acquit;
- De speelbal op het beneden acquit;
- De derde bal op het midden acquit.
Is het voor de vastliggende bal aangewezen acquit versperd, dan wordt die bal geplaatst op het acquit, aangewezen voor de bal die het eerst bedoelde acquit verspert.
Denk hierbij nog even aan wat we eerder hebben afgesproken: De rode bal opzetten staand voor de bovenband, de speelbal opzetten staand voor de benedenband en de derde bal vanaf de rechter- of linkerband.
Zijn in de spelsoort driebanden één of meer ballen uitgesprongen, dan worden alléén de uitgesprongen ballen opgezet volgens de wijze zoals die is aangegeven bij vastliggende ballen. Hierbij moeten we wel aan een ding denken.
Als een bal uitspringt, is tevens de beurt voor de speler voorbij.
Als de speelbal uitspringt, moet hij dus als andere bal worden opgezet en als de andere bal uitspringt, moet deze als speelbal worden geplaatst.
Denk er ook even aan uitgesprongen ballen altijd schoon te maken.
Voorbeelden van bij driebanden vastliggende ballen:
- Speelbal ligt vast aan de rode bal;
a. Speelbal op beneden acquit, rode bal op boven acquit. - Speelbal ligt vast aan de andere bal
a. Speelbal op beneden acquit, andere bal op middenacquit. - Speelbal ligt vast aan beide aanspeelballen;
a. Speelbal op beneden acquit, rode bal op boven acquit en andere bal op middenacquit. - Speelbal ligt vast aan rode bal en andere bal verspert boven acquit;
a. Speelbal op beneden acquit en rode bal op middenacquit. - Speelbal ligt vast aan rode bal en andere bal verspert beneden acquit;
a. Speelbal op middenacquit en rode bal op boven acquit. - Speelbal ligt vast aan andere bal en rode bal verspert midden acquit;
a. Speelbal op beneden acquit en andere bal op boven acquit. - Speelbal ligt vast aan andere bal en rode bal verspert beneden acquit;
a. Speelbal op boven acquit en andere bal op middenacquit.
Nu nog even het volgende: als de speelbal “vast aan band” ligt, moet de arbiter dit annonceren.
De speler moet dan, voor de arbiter duidelijk waarneembaar, van die band áf stoten (evenwijdig is ook fout). Wanneer de desbetreffende annonce achterwege blijft, zou de speler die band als eerst geraakte band kunnen meetellen.
Looplijnen
Voor het bepalen van de looplijnen bestaan er verschillende berekeningssystemen die gebruik maken van de merktekens (diamanten) die op de omlijsting aangebracht zijn. Het bekendste systeem is waarschijnlijk het zogenaamde diamondsysteem.
Dit systeem bestaat er in grote lijnen in, dat aan de diamonds een bepaalde waarde wordt toegekend. Met een rekensysteem kan dan, uitgaand van de waarde van de positie van de speelbal en de waarde van de positie van het vereiste eindpunt, de vertrekstootrichting bepaald worden om de carambole te kunnen maken.
Een van de moeilijkheden bij driebanden is het vermijden van de klots; dit is het tegen elkaar botsen van de ballen wanneer hun loopbanen elkaar kruisen.
Het diamondsysteem
Diamondsysteem
Dit systeem wordt als het universele systeem voor het driebandenspel beschouwd. Het is niet ongewoon dat tijdens een partij meer dan 30% van de stootbeelden in aanmerking komen voor deze techniek. De voorbeelden hieronder zijn slechts een kleine greep uit patronen die voor deze methode in aanmerking komen.
Het is niet moeilijk om de volgende formule te onthouden:
Mikpunt = Vertrek(punt) – Aankomst(punt)
Het onthouden van de tellingen voor de verschillende referentiepunten: vertrekpunt, mikpunt en aankomstpunt, kosten meer tijd. De waardes van die punten is voor elke band verschillend. In de tekeningen (V,M,A)
Opmerking: Bij problemen met het onthouden van de verschillende tellingen van het systeem, wordt aangeraden om de eerste keer de methode alleen te gebruiken voor gebieden:
Aankomst tussen 0 en 40.
Vertrek tussen 35 en 60.
Als deze berekeningen geen problemen meer geven dan kan het gehele bereik van het systeem benut worden.
Het kaderspel
Om de lange en eentonige series in het libre in te dammen, is men op het idee gekomen
om het speelvlak in verschillende vlakken te verdelen door met een wit potlood
dunne lijnen op het speelvlak te tekenen. Zo ontstond het kaderspel.
tekening 6
tekening 7
In tekening 6 staan de afmetingen van het kader 38/2, waarbij het speelveld in 9 vakken wordt verdeeld en in tekening 7 de afmetingen bij het kader 57/2, waarbij het speelveld in 6 vakken wordt verdeeld. De in beide tekeningen voorkomende ankers worden later besproken. Beide kadersoorten worden gespeeld op de kleinetafel.
Op de grote-tafel worden alleen het tweestoots ankerkader 47/2 en 71/2 en het éénstootsankerkader 47/1 gespeeld.
Het kaderspel onderscheidt zich dus van het libre doordat het speelvlak is verdeeld in een aantal vakken, kadervakken genaamd. Deze vakken hebben dezelfde functie als de verboden zones bij het libre. Bij het tweestootskader mag binnen een kadervak slechts één carambole worden gemaakt. Bij de tweede stoot moet één der aanspeelballen het kadervak verlaten. De bal mag wel meteen in dit vak terugkeren.
Als de aanspeelballen binnen het kadervak tot stilstand komen annonceert de arbiter“entrée”.
Als bij de volgende carambole geen van beide aanspeelballen het kadervak heeft verlaten annonceert de arbiter “dedans”.
De daaropvolgende carambole is pas geldig als minimaal één van de aanspeelballen het kadervak heeft verlaten.
Blijven beide aanspeelballen binnen het kadervak, dan wordt de speler afgeteld wegens de fout “resté dedans”. (dit betekent “binnen gebleven)
De positie “à cheval” is elke positie die niet entrée of dedans is. Hierop komen we later nog terug.
Omdat zeer vaardige spelers er al snel in slaagden in de positie “à cheval” bij de uiteinden van de kaderlijnen hoge series te maken, werden nieuwe hindernissen bedacht. Men tekende de “ankers”: kleine (vier zijden van elk 17,8 cm lang) vakjes, aan elk uiteinde van een kaderlijn. Zo ontstond het “ankerkaderspel”.
In de ankers gelden dezelfde bepalingen, die ook voor de kadervakken gelden. Moet de positie van de aanspeelballen ten opzichte van het anker worden geannonceerd, dan dient die annonce altijd vooraf te worden gegaan door de positie ten opzichte van het kadervak, of de kadervakken. Eenvoudig gezegd: eerst de positie in het kader, dan de positie in het anker. Er volgen dus twee verschillende annonces vlak achter elkaar. Is er in een dergelijk geval sprake van twee gelijkluidende annonces, dan wordt de annonce slechts eenmaal uitgesproken, gevolgd door de annonce “partout”.
Zo kunnen de volgende annonces ontstaan:
Al naar gelang de voorafgaande positie. Men moet zich echter wel goed realiseren dat het anker – ondanks dat dit door de kaderlijn in twee delen wordt gedeeld – uit één vierkant vak bestaat.
Liggen beide aanspeelballen dus in het anker, aan weerszijden van de kaderlijn, dan liggen ze t.o.v. dat anker entrée of dedans.
Al naar gelang de voorafgaande positie.
De annonce “weer entrée” en “weer dedans” wordt gebruikt indien een der aanspeelballen over de kaderlijn “waggelt” en om beurten buiten en binnen het kadervak komt. Er is in principe geen verschil tussen beide posities, alleen voor het publiek en de niet-aan-de-beurt-zijnde speler is duidelijk dat de arbiter niet bij de tweede maal entrée of dedans de verkeerde annonce uitspreekt. Dit voorkomt reacties uit het publiek.
Als een aanspeelbal precies op de lijn van een kadervak of een anker ligt waarin de tweede aanspeelbal zich bevindt, dan worden beide aanspeelballen geacht in dat zelfde kadervak of anker te liggen.
Liggen de twee aanspeelballen beide precies op de lijn van één kadervak, dan is de positie “entrée of dedans in beide vakken”. Dit is echter een annonce, die in het leven van een arbiter misschien éénmaal voorkomt en misschien ook nooit.